Er is geen pad, het pad ontstaat al gaande. Zo vertelde mij eens een Santiago wandelaar. En het pad is overwoekerd. Door kruiden. Op het schilderij dan. Ik denk nu spontaan aan de filmtitel El laberinto del fauno. Al heeft het schilderij daar niets mee van doen. Als ik naar het schilderij mijmerkijk schiet door mijn hoofd: geen weg, geen centrum, geen zin. Is dat nihilistisch? Misschien. Maar ik ben een kind van deze tijd - mag ik? Er is in dit labyrint maar één weg en die moet je aflopen; je kunt niet verdwalen, zoals in een doolhof. Het slakkenhuis in het centrum is het begin en het einde, ingaande en uitgaande beweging. Langzaam is de beste weg, snelwegen zijn verkeerde wegen, onwegen.

Waar is de ransuil gebleven? Waar is de spitsmuis, de bosspitsmuis gebleven? Waar zijn de goudhaantjes en de bonte vliegenvangers? En waar is de salamander gebleven? Waar zijn de torren, kevers en wantsen? Ik wil enkel nog natuur in mijn schilderij. Toen ik geboren werd, werd ik bij thuiskomst onmiddellijk in een wiegje onder levensbomen, thuja’s, gezet. Het eerst wat ik (onbewust uiteraard) zag waren bomen en takken en een groep ransuilen. Die sliepen daar iedere dag. Daarom noemde ik die bomen iets later uilenbomen. Weer een andere boom, naast ons huis, verkoos ik jaren later tot mijn godheidboom. Het was een goddelijk wezen. Een enorme rode beuk, geplant in 1844, het geboortejaar van de filosoof Nietzsche. Halverwege had ik mijn ‘stoeltje’, een splitsing van de hoofdstam. Op die plek zat ik vaak en keek ik naar de wereld daar beneden. Misschien is het daarom ook dat de kruidentuin op het schilderij van bovenaf is weergegeven.

Op mijn negende was ik een van de winnaars van de landelijke  tekenwedstrijd voor basisschoolkinderen, de Nationale Boomplantdag; mijn tekening van een jonge treurwilg hing wekenlang in de Bijenkorf in Rotterdam.

Kruidentuin, olieverf op doek, 90 x 90 cm